zaterdag 29 oktober 2011

Euro en gulden: een kritisch perspectief


Op 1 januari 2002 voerde Nederland samen met 11 andere landen van de Europese Unie de Euro in als wettelijk betaalmiddel. De omwisselkoers was 2,20371 gulden voor 1 euro. Dat deze omwisselkoers zo’n 10-15% lager lag dan de eigenlijke waarde van de gulden laten we hier buiten beschouwing. Het argument van toenmalig Minister van Financiën Gerrit Zalm was dat de lagere omwisselkoers de Nederlandse export en concurrentiepositie zou bevorderen. Dat de lagere omwisselkoers ook betekende dat de Nederlandse pensioenen en andersoortige spaartegoeden 10-15% minder koopkracht kregen toebedeeld ‘vergat’ Zalm even. Het is een illustratie hoe de overheid de koopkracht van een valuta kan laten verwateren. Het is tevens een illustratie hoe de overheid door middel van monetair beleid de ene groep kan bevoordelen ten koste van een andere groep.

Gegeven de wisselkoers zou 5 euro ongeveer 11 gulden geweest moeten zijn en 1 euro iets meer dan 2 gulden. Nu ben ik ondanks dat ik econoom ben niet op mijn achterhoofd gevallen. Ik bezit momenteel nog flink wat guldens en niet alleen voor de sentimentele waarde. Ik bezit onder andere 10-gulden munten en 1-gulden munten. De 10-gulden munten zijn van goud en de 1-gulden munten zijn van zilver.
Als ik de munten zou verkopen dan zou ik voor een 10-gulden munt nu 234 euro kunnen krijgen. Een zilveren 1-gulden munt doet 3,47. Het gouden tientje is dus meer dan 51 keer meer waard dan de omwisselkoers van 2002 zou doen vermoeden. De zilveren guldens zijn meer dan 7,5 keer meer waard.

Hoe kan het zo zijn dat de guldens waarmee de WOI en WOII generatie betaalden zo veel aan waarde hebben verloren? Er zijn hiervoor vele redenen te geven. Een reden is dat het huidige geld geen intrinsieke waarde kent maar een belofte papier van aangegane schulden is. Een andere reden is dat er in de loop van de decennia veel meer geld is bijgekomen relatief aan de economische productiegroei. Maar de hoofdreden is de overheid het monopolie heeft over de bepaling en uitgifte van geld. En dat zij vanwege de financiering van de welvaartsstaat en oorlogsstaat het geld heeft losgekoppeld van de intrinsieke waarde van bijvoorbeeld goud of zilver.

Oorspronkelijk was geld een goed dat in de loop van de economische ontwikkeling door de markt de functie van geld kreeg toebedeeld. Geld is een uitwisselingsmedium dat de problemen van de coincidence of wants van ruilhandel het hoofd biedt. Wanneer in een ruilhandel economie Piet eieren produceert (of eigenlijk doen de kippen dat) en deze wilt verhandelen voor het rundvlees van Henk dan zal de transactie enkel plaatsvinden wanneer Henk toevallig ook eieren blieft. Een alternatief is dat Piet of Henk (die eigenlijk boter blieft en niet de eieren van Piet) op zoek gaan naar Jaap (die wel graag eieren blieft) die boter produceert en graag de boter wilt ruilen met Henk voor rundvlees, welke hij weer ruilt met Piet voor eieren, opdat Piet eindelijk zijn rundvlees heeft voor zijn geproduceerde eieren. Zelfs een slechte observeerder ziet dat ruilhandel een nogal omslachtig systeem is. Geld is een oplossing voor die coincidence of wants omdat geld zal worden geaccepteerd door Piet wanneer hij de eieren verkoopt aan Jaap waarna hij Henk betaalt voor zijn rundvlees, die op zijn beurt daarmee weer boter koopt van Jaap. Een belangrijk voordeel van geld is dat de transacties niet tegelijkertijd of snel na elkaar hoeven plaat te vinden, terwijl we hier te maken hebben met bederfelijke goederen.

Het blijkt dat de meest succesvolle goederen als geld relatief zeer schaars zijn, deelbaar bij behoud van waarde c.q. eigenschappen en een relatief hoge waarde per eenheid gewicht kennen. Goud en zilver hebben de laatste paar duizend jaar de functie van geld vervuld. Totdat overheden er zich mee gingen bemoeien. Overheden worden geconfronteerd met een uniek probleem ten opzichte van private organisaties en individuen. Wanneer de laatsten meer goederen en diensten willen consumeren moeten zij meer produceren van hetgeen anderen van hen willen afnemen. Overheden hoeven enkel naar slachtoffers te zoeken om hen te onteigenen van een deel van hun bezittingen. Dit wordt belasting genoemd. Het spreekt voor zich, wanneer men er even bij stil staat, dat belasting in geld veel makkelijker is dan belasting in goederen (laat staan diensten!). In de huidige tijd waarin overheden een monopolie hebben op de creatie van geld en waar geld losgekoppeld is van enige intrinsieke en fysieke waarde hebben overheden het nog veel makkelijker om belasting te heffen. Hoewel er in de moderne sociaaldemocratiën enigszins een cultuuromslag heeft plaatsgevonden ten aanzien van belasting is het nog immer een zeer impopulair instrument. Wanneer overheden echter de mogelijkheid hebben om geld te creëren door het simpelweg bij te drukken kan de burger buiten het proces van belastingheffing gehouden worden. Wanneer overheden geld bijdrukken dan daalt de waarde van dat geld. Geld bijdrukken is de originele definitie van inflatie. Stijgende prijzen (heden ten dage de definitie van inflatie) is het directe gevolg van de toename van het geldaanbod. Inflatie, zowel via de toename van het geldaanbod als stijging van prijzen, is een indirecte belasting. Het spreekt voor zich wat voor voordelen inflatie heeft voor overheden. Zij kunnen vrijwel onzichtbaar belasting heffen. En wanneer prijzen stijgen kunnen zij de schuld geven aan de hebzuchtige bedrijven die hun prijzen alsmaar verhogen. (Denkt u echt dat Douwe Egberts enkel 5 euro voor een pak koffie rekent ten opzichte van 3 euro een jaar of wat geleden vanwege hebzucht? Andere bedrijven zullen graag onder de prijs gaan zitten en zo marktaandeel van Douwe Egberts afsnoepen.)

Omdat geld vandaag de dag simpelweg kan worden gecreëerd door bijdrukken of nog makkelijker door het digitaal invoeren van getallen op een bankrekening kunnen banken ongekende hoeveelheden geld creëren zonder dat zij er iets voor produceren. Wanneer een persoon 10 euro op zijn spaarrekening zet dan kan de bank daarvan 9 euro uitlenen aan iemand anders. Deze persoon zet de 9 euro op zijn bankrekening en zijn bank kan daar 8 euro en 10 cent van uitlenen. Enzovoorts. Dit systeem dat fractioneel reserve bankieren wordt genoemd is de reden dat vele Europese en Amerikaanse banken te weinig activa hebben ten opzichte van de uitstaande schulden. Sterker nog, het gehele banksysteem vaart op een business model waarbij zij op geen enkel tijdstip voldoende activa hebben om hun schulden te voldoen. In het normale bedrijfsleven is een bedrijf waar dit het geval is simpelweg failliet. Maar niet in de bankensector.
            Inflatie in combinatie met speculatie van banken leidt momenteel tot flinke prijsstijgingen van grondstoffen. Overheden en politici beschuldigen speculanten maar erkennen niet dat de prijsstijgingen het gevolg zijn van een geld- en bankensysteem die zij zelf hebben opgetuigd, gebruik van maken en broodnodig hebben voor de financiering van hun publieke goederen, diensten en staatsschuld. Het is zelfs zo dat het systeem heeft geleid tot een situatie waarin de banken de facto aan de politici dicteren wat zij moeten doen. Dit is de reden waarom banken steevast gered worden. Een andere achterliggende reden is dat dezelfde mensen steevast opduiken in zowel de politiek/overheid als in de financiële sector. Gerrit Zalm was Minister van Financiën en nu CEO van ABNAMRO. In de Verenigde Staten is zowat elke Secretary of Treasury of financieel ‘adviseur’ van de regering oorspronkelijk een werknemer of leidinggevende bij een grote investment bank zoals JP Morgan, Morgan Stanley of Goldman Sachs. Deze geld creërende megabanken steunen ook steevast beide kanten van het politieke spectrum middels campagnebijdrages–in de normale mensen noemen we zulks gewoon steekpenningen en afbetalingen.

Wat is de oplossing voor het huidige geld en financiële systeem? Wat suggesties:

Scheiding tussen geld en staat. Het geld, dat een smeermiddel van de economie is, moet weer van de burger worden zonder dat overheden en banken de waarde van het geld direct of indirect kunnen manipuleren. Een ideaal scenario zou zijn dat geld wordt gedekt met goud en/of zilver. Alle wetgeving ten aanzien van wat de valuta van een land of gebied is moet worden afgeschaft. Contracten moeten kunnen worden afgesloten in elke wederzijds overeengekomen goed die de functie van geld kan hebben, bijvoorbeeld goud of zilver.

Scheiding tussen banken en de staat. De macht om geld te creëren representeert de ultieme macht om de economie te controleren. De scheiding tussen geld als uitwisselingsmedium om de beperkingen van ruilhandel het hoofd te bieden en het gegeven dat geld een intrinsieke waarde moet representeren is de hoofdoorzaak van bubble-crisis cyclus.
Een vrije bankensector zal prudenter in haar handelen zijn omdat ze de risico’s van leningen zelf dragen (geen too big to fail filosofie) en omdat ze rekening moeten houden met hun spaarders die banken selecteren op hun risicoprofiel omdat de spaargarantie van 100.000,- euro natuurlijk ook wordt afgeschaft. Banken mogen ook best deposito- en leenactiviteiten combineren wanneer de markt dit accepteert. De tucht van de markt moet heersen over de banken zoals dat in zoveel andere sectoren ook het geval is.
Wanneer banken zich bewegen in een vrije sector zullen ze prudentere eisen stellen aan organisaties en mensen die geld willen lenen, inclusief overheden. Het beste zou zijn dat overheden geen begrotingstekort meer mogen lopen. Enerzijds omdat dit de huidige consumenten van publieke diensten bevoordeelt ten opzichte van toekomstige generaties die de schuldenlast moete dragen. Anderzijds omdat wanneer overheden lenen in de (nu nog pseudo) private kapitaalmarkt dit private investeringen uit de markt drukt. Private investeringen en diengevolge productie zijn de bron van economische groei en materiële en immateriële welvaart.

Spruitjes

Misschien ligt het aan mij. Maar volgens mij smaken spruitjes tegenwoordig heel anders dan vroeger. Nu wil ik niet zeggen dat vroeger alles beter was, maar ik vraag me wel af in hoeverre ik persoonlijk kan meegaan in de smaakevolutie van verschillende groenten. Tegenwoordig is de landbouwtechnologie van een zo hoog niveau dat veredeling ten behoeve van oogstopbrengst, smaak en allerhande andere karakteristieken van groenten een grote vlucht maakt.

Zo smaakt witlof tegenwoordig niet meer zo bitter als eerdaags het geval was. En volgens mij geldt deze smaakevolutie die inspeelt op de vraag van de consument ook voor spruiten. Ze stinken niet eens meer bij bereiding en smaken groen, fris en licht zoet. Misschien binnenkort maar eens de biowinkel checken, want de spruiten waar ik het over heb kwamen bij de AH vandaan. Goede spruiten, daar niet van, die ik met veel smaak heb opgepeuzeld.

De bereidingswijze is een stukje taart:
- Spruiten schoonmaken (kontje en evt. buitenste bladeren verwijderen);
- Afspoelen met koud water;
- In een magnetron geschikte schaal deponeren;
- Weinig water, wat zout en evt. roomboter toevoegen;
- Afdekken;
- 3 minuten op 600 watt, 1,5 minuut op 800 watt;
- Afmaken met een dot Franse mosterd (ik raad Amora aan) en honing (Acacia honing is lekker licht van smaak);
- Eventueel nog een draai met de pepermolen.

Lekker!

Robert Wijnberg ziet wel maar slaat plank mis

Rob Wijnberg schrijft in zijn column van 25 oktober j.l. ( http://www.nrcnext.nl/columnisten/2011/10/25/open-en-bloot-2/) dat de huidige crises (meervoud m.i.) twee oorzaken kent. Enerzijds de deregulering van de financiële sector, anderzijds de privatisering van het publieke domein.

Nu valt er veel af te dingen op deze analyse, doch de observatie dat de heren en vrouwen politici op EU niveau op krampachtige wijze het huidige systeem proberen te redden ten faveure van de banken is een juiste. Juist daarom plaats ik enkele kanttekeningen bij de twee oorzaken die Wijnberg noemt.

De deregulering van de financiële sector is een wijdverbreide en algemeen aangenomen mythe. Maar zij blijft een mythe. De deregulering waarover men spreekt is de herroeping van de zogenaamde Glass-Steagall Act. Dit betekende feitelijk dat de scheiding tussen investeringsbanken en deposit banken kwam te vervallen. De activiteiten van de investeringsbanken konden vanaf toen gevoed worden door middel van de spaar- en rekening courant tegoeden van de commerciële banken.
            De introductie van allerhande schimmige financiële producten zoals credit default swaps en mortgage-backed securities hebben echter weinig van doen met de herroeping van deze wet. Deze producten konden ontstaan ondanks een immense toename van regulering van de financiële sector, zowel in de vorm van duizenden pagina’s aan reguleringen en bemensing van toezichthouders. Regulering is hier zelfs het probleem omdat zij de zelfregulerende functie van de markt ondermijnt en zelfs buitenspel zet. Toezichthouders kunnen simpelweg nooit en te nimmer de complexe financiële markt reguleren omdat kennis ten aanzien van risico’s inherent verspreid is. Een vrije markt is zelfregulerend omdat de risico’s op verliezen liggen bij de investeerders en rekeninghouders van de banken. Wanneer er veel regulering is wordt een schijnveiligheid gecreëerd die investeerders en rekeninghouders lui maakt, en veilig. Want de overheid garandeert spaartegoeden tot 100.000 euro. Dus mocht een bank failliet gaan dan kan de rekeninghouder altijd rekenen op zijn 100.000.
            In de huidige tijd mogen banken echter niet failliet gaan. Ze worden gered door de overheid omdat ze ‘too big to fail’ (TBTF) zijn; eigenlijk zijn ze ‘too big to succeed’. TBTF is vooral een politieke term (geen economische of common sense term) omdat de overheid de bankensector nodig heeft. Zonder bankensector die vaart op de hefboomconstructie (voor elke euro in ‘kas’ mag een banken vijf tot tien keer en in sommige gevallen zelfs tot tientallen keren meer uitlenen of investeren/speculeren) kan de overheid niet oneindig schulden aangaan. Zo faciliteert de overheid een systeem van private gains (voor de banken) en public losses (voor het gepeupel). Sinds Long Term Capital Management (wiki het) is het een publiek geheim dat overheden en centrale banken altijd zullen bijspringen mocht een bank op omvalle staan.
De financiële crisis is ontstaan door een creatie van schijnveiligheid door regulering, door internaliseren van fraude door hefboombankieren. De huizenbubbel is hier een direct gevolg van. Speculatie en het ontstaan van frauduleuze financiële instrumenten zijn hier indirecte gevolgen van. De overheidsschuldencrisis is ontstaan doordat de banken niet mochten falen, omdat overheden en banken direct met elkaar gelinkt zijn. Ze kunnen niet zonder elkaar en houden elkaar graag in gijzeling. Als je kijkt naar de bemensing van zowel overheden als banken dan zie je al snel dat vele figuren in beide sectoren hun brood hebben ‘verdient’. Dat zie je trouwens in ook de reguleringsindustrie en de afdelingen van banken die aan compliance doen. Nog een aanvullend probleem van regulering XL. Hoe dan ook, door de financiële crisis zijn overheden namens haar belastingbetalers flink meer schulden aangegaan en hebben garanties afgegeven. De volgende stap in de crisis is wederom een politieke keuze. Of een serieuze herstructurering van de bankensector, waarbij vele faillissementen zullen plaatsvinden. Of de bailouts voortzetten totdat we te maken hebben met een valutacrisis waarbij hoge tot zeer hoge inflatie tot de mogelijkheden behoort (inflatie is niets meer of minder dan het intentioneel laten verwateren van de waarde van een valuta door het vergroten van het geldaanbod). In het inflatiescenario ligt de rekening ook bij de burger, die de waarde van zijn spaartegoeden, pensioentegoeden en salaris zal zien verwateren.

Het tweede punt van Wijnberg wijst geen oorzaak aan van de crisis maar illustreert de onhoudbaarheid van het toenmalige en huidige systeem van publieke diensten. Het duurzaam succesvol zijn van zo’n systeem is een onhoudbare wensdroom die te allen tijde zal uitdraaien op een grote teleurstelling. Hoewel niet mijn voorkeur, want inefficiënt en welvaartsverlagend, kan een overheid best een uit zijn voegen gebarsten verzorgingsstaat optuigen. Maar niet door middel van het aangaan van schulden voor de bekostiging. (Daarom werkt zo’n systeem in landen als Noorwegen en Zweden nog wel redelijk omdat deze landen veel grondstoffen hebben relatief aan het bevolkingsaantal; en daarom kan Chávez in Venezuela door nationaliseren van olie inefficiënt en low-quality zorg en onderwijs aanbieden maar wel gratis!) Ook is het fundamenteel onhoudbaar om de betalingen van een uitkeringssysteem te baseren op een continue toevloed van premiebetalers. In de normale mensenwereld heet zoiets een piramidespel en wordt gezien als fraude, crimineel en is het strafbaar. Bij de overheid heet zoiets social security, Medicare, Medicaid (VS) of AOW (NL).
            De privatiseringen zijn illustraties van het falende systeem waarin overheden denken dat ze allerhande diensten, die perfect door de markt kunnen worden aangeboden, efficiënt en effectief kunnen aanbieden. Dit is simpelweg een mythe, zie bijvoorbeeld het private pensioenstelsel in Chili. Dat is het beste en best renderende pensioenstelsel ter wereld. Niet het Nederlandse. De sociale producten en diensten die de overheid aanbiedt en waar we verplicht aan moeten bijdragen moeten ons het idee geven dat we de overheid nodig hebben. Het eerste sociale stelsel ter wereld, die van de Weimar Republiek had precies die achterliggende motivatie. Door toenemende welvaart en vrijheden van burgers dacht keizer Wilhelm dat de overheid wel eens overbodig en misbaar zou kunnen worden. Vandaar ook die mooie namen zoals sociale zekerheid (asociale onzekerheid), ministerie van defensie (ministerie van oorlog), onderwijs (on-derwijs). Mensen die door alle onvrijheden die de overheid hen aanbiedt gebruik wil maken van de sociale zekerheid wordt daar niet veel vrolijker van. Het ministerie van defensie voert vooral buitenlandse oorlogsmissies uit tegen landen die ons nooit hebben aangevallen. Waar is de tijd dat eenstanding army enkel de landsgrenzen verdedigde? En het onderwijs en de zorg worden enkel duurder bij dalende kwaliteit en moedigen overconsumptie aan. Iedereen betaalt wel voor iemand anders en andersom. Daarom kan een beweging als Occupy niet tot een eenduidig standpunt komen omdat dan al snel naar voren komt dat hier verschillende sociale groepen en generaties tegenover elkaar staan. Daarom wijzen zij slechts op de symptomen c.q. falend overheidsbeleid of komen zij tot clueless slogans als: wij gaan de crisis niet betalen. De oplossing is de realisatie dat deze groepen en generaties tegen elkaar worden uitgespeeld door hun overheid. Divide et impera. Ik zie momenteel nog niet hoe de Occupy beweging dit verdeel en heers systeem te boven kan komen. Sterker nog, ze is een illustratie van hoe goed dit systeem eigenlijk werkt.